-
Recente berichten
Recente reacties
Meta
Met dit besluit werden de gemeenten verantwoordelijk voor het beheer en de verdeling van de openbare hulpverlening, zowel van de middelen die hen werden toegekend door de staat, als van de inkomsten van de tafels van de armen, hospices en andere liefdadigheidsinstellingen in hun gemeenten. De besturen van deze instellingen moesten deze blijven beheren zoals tevoren, maar ze werden ondergeschikt aan de gemeente; zij zouden feitelijk optreden als haar commissarissen, onder haar leiding en toezicht, en waren aan haar verantwoording verschuldigd (artikel 1 van de wet van 21 maart 1795).
Arme kinderen zouden ondersteund worden als hun vader en kostwinner overleed of vanwege een of ander gebrek niet langer voor het gezin kon zorgen. Als niemand van de familie of vrienden of een ander gezin hen ondanks deze steun kon opvangen moesten ze geplaatst worden bij een voedster of, de ouderen, in een van de godshuizen die voor hen waren opgericht. De hulp hield op als ze twaalf jaar oud werden. Mochten ze dan aanleg en zin hebben om een beroep aan te leren, dan konden ze in de leer geplaatst worden. De steun voor hun opleiding en onderhoud werd dan twee jaar verdergezet. Wie voor een leven in de landbouw koos, kreeg nog een eenmalige toelage.
De ‘municipaliteiten’ en hun commissarissen zouden in het bijzonder moeten waken over de fysische en morele opvoeding van de verlaten kinderen, vanaf nu ‘orphelins enfans de la patrie’ genoemd. Weeskinderen van het vaderland dus, term waarmee de volksvertegenwoordigers nadrukkelijk aangaven dat de zorg voor verlaten kinderen voortaan in de allereerste plaats de zorg van de natie werd.
Deze kinderen zouden naargelang hun leeftijd geplaatst worden als ‘voesterling’ bij voedsters – “en nourrice” – of in instellingen die daarvoor bestemd waren. Maar daarenboven mochten alle burgers die niet afhankelijk waren van de hulpverlening zich aanbieden om een of meer van deze kinderen als pleeggezin in de kost – “en pension” – op te nemen. Men kon hen dan de kinderen toevertrouwen, voor zover tenminste de zedelijkheid, de veiligheid en de fysieke opvoeding van de kinderen daarmee gediend waren. Als ze dit vroegen, konden deze pleeggezinnen een toelage of voedselhulp krijgen voor elk kind afhankelijk van de leeftijd.
Daarnaast ging de bekommernis van de wetgever naar de zwangere meisjes. In de belangrijkste steden moesten instellingen komen waar ze in het grootste geheim konden bevallen en in al hun behoeften werd voorzien. Ze mochten natuurlijk hun kind zelf houden als ze dat wilden, maar als dit een gevaar zou opleveren voor de zedelijkheid of de gezondheid van het kind, kon het kind hen worden afgenomen.
Voor kinderen van moeders die niet in dit hospice bevallen, moesten de gemeenten een plaats aanduiden waar men de kinderen zou ontvangen en alles in het werk stellen voor hun gezondheid. Personen die daar kinderen naartoe brachten, moesten dit in alle vrijheid kunnen doen. In alle kantons moest ook voorzien worden in een verloskundige om gratis hulp te verlenen aan behoeftige vrouwen.
Ook behoeftige ouderlingen hadden recht op steun vanaf de leeftijd van zestig jaar, of eerder eventueel, wanneer ze door hun gebrekkige toestand niet meer in hun bestaan konden voorzien. Ze konden deze hulp krijgen bij hen thuis of elders, wanneer ze bij voorbeeld verbleven bij familie, vrienden of in een gastgezin. Als ze recht hadden op de totaliteit van de hulp omdat ze zeventig jaar oud waren of vanwege hun gebrekkigheid, konden ze zich terugtrekken in de godshuizen en daar de hulp feitelijk ontvangen in natura.
Opmerkingen en aanvullingen worden in dankbaarheid aanvaard via de contactgegevens op de startpagina.
De pagina’s die betrekking hebben op J.A. Zwijsen en het Antwerpse muziekleven in het interbellum zijn verhuisd naar : erik.zwysen.be
The pages related to J.A. Zwijsen and the Antwerp musical life in the interwar period have been moved to : erik.zwysen.be
De pagina’s betreffende de stamboom vanaf mijn vier grootouders zijn verhuisd naar: stamboom.zwysen.be